Nicole Hermans
Kunsthistorica en directrice van "Arte Bene"
over de Beelden van
Mari Serraris
in Galerie Buddenbrooks, 3 oktober 2003
De meest interessante persoonlijkheden in het kunst en cultuurlandschap laten zich vaak moeilijk etiketteren. Een vrouw als Mari Serraris zou in een boek als "Wie is Wie" waarschijnlijk als beeldhouwster en/of ook als edelsmidse, ontwerpster van juwelen, geëtiketteerd kunnen worden. Dat is iets wat niet onjuist is, maar wat haar wel tekort zou doen. En ook al wist zij in haar sculptuur Hawking (2003) de beeldhouwkunst en de edelsmeedkunst in elkaar te laten overvloeien tot één beeld, toch ligt haar kracht verder dan deze verdienstelijke beroepstyperingen. Want wars van conventie, maakt zij ongrijpbare, tijdloze beelden, die beladen zijn met existentiële kracht en dus iets vertellen over het leven zelf.
Haar beelden zijn met haar tengere, sterke en grote beeldhouwerhanden gemaakt en hun kracht komt uiteindelijk van de vorm, van de configuratie van het object zelf.
Elke keer weer, bereikt ze sculpturen, wiens uiterlijke vormen vanuit innerlijke noodzaak ontstaan. Vormen zijn bij haar dan ook de met haar handen vermaterialiseerde gedachten of (on)bewuste denkbeelden over het leven zelf. Je zou kunnen zeggen, dat Serraris sculpturen een soort sacrale sculpturen zijn: voorbij religies, of beter gezegd zonder dat ze verbonden zijn met enige religie.
Ze ontstaan vanuit een intrinsieke kracht, meestal zonder literaire of ander soort verwijzingen, en zijn daardoor zelf sacraal. Hun existentiële, zinnelijke uitstraling, getuigt van menselijke potentie, van de verbeelding van ongrijpbare begrippen als leven en dood.
Via de taal van de vormen bereikt zij die erotische sensaties bij de kijker, zoals warmte ervaren wordt door zonnestralen...
Roland van Vliet
Filosoof
over de Beelden van
Mari Serraris
in Galerie Artiek, 29 januari 2000
Hartelijk welkom op deze feestelijke opening van Mari Serraris en Ria Diercks-Kroon (schilderijen).
Ik heb het idee dat op een heel bepaalde wijze een samenhang tussen deze twee kunstenaars bestaat, en juist om die samenhang aan te tonen wilde ik beginnen met Mari Serraris, die altijd edelsmidse is geweest, en nog steeds is, maar in dat edelsmeden gietringen heeft gemaakt, ze zijn ook hier
tentoongesteld, waarbij het eigenlijk al zichtbaar is dat zij als een beeldhouwer die ringen gemaakt heeft en dat zij ook zelf heel sterk het verlangen heeft gekregen om in een veel grotere maat dan van een ring of een sieraad te werken: een menselijke maat, een maat waardoor je het kunstwerk als een autonome gestalte zou kunnen ontmoeten.
In drie jaar tijd heeft zij twaalf van deze beeldhouwwerken gemaakt, en inderdaad door het enorme werk dat het vraagt zon beeld te maken is het op zichzelf groots dat er zoveel beelden uit voortkomen. Misschien heeft het ook te maken met het moment dat Mari werkt aan het steen: dat er momenten zijn dat zij zozeer één wordt met de beweging van het beeldhouwen, één wordt met de materialiteit, dat er door die vereniging van kunstenaar en materialiteit een soort levende intuïtie geboren kan worden, en juist dát uit de materie naar buiten kan komen wat in een bepaald opzicht al die materie zichtbaar maakt: zo verbonden met die intuïtieve stroom gevormd wordt, tot uitdrukking gebracht: verborgen dieptes in de oermaterie....
En als je die werken zo ziet dan hebben die een bepaalde ontwikkeling doorlopen: het werk dat hiervoor staat, Overpeinzing, een van de eerste werken, of deze Totem
, en daarna ziet u de andere werken. Wat mij erg opviel in het werk is dat ik een gevoel krijg dat Mari uit die gestolde substantialiteit van het steen -ze gebruikt ook stoepranden die eigenlijk al een vorm hebben gekregen: de ongevormde materie is daarin ook tot vorm gebracht
, maar ze hergebruikt dat in als het ware een nieuwe laag- weer het begin terugbrengt van een ongevormde toestand, waaruit ze vervolgens nieuwe vormen te voorschijn haalt. Het lijkt wel alsof Mari steeds werkelijk daar in een groeiproces zit, waar uit het ongevormde vorm ontstaat.
Het is eigenlijk opvallend, zeker in haar latere beelden, dat aan de ene kant de ongevormde gestolde materiekracht vaak nog zichtbaar lijkt en dat het aan de andere kant zozeer gepolijst is dat het geheel in een bepaald opzicht een tegenstelling vormt. Bijvoorbeeld in het werk hier, Sleutelbeen, zie je eigenlijk hoe uit die oermaterie aan de ene kant de ongevormde krachten nog steeds zichtbaar zijn, en aan de andere kant is het zo sterk gepolijst, dat het zo glad wordt dat het gaat spiegelen. En die beide werkzaamheden van de materie heeft ze zichtbaar gemaakt, het meest on-gevormde en het ge-vormde: zo gevormd dat je daar echt niet in kan doordringen door de spiegeling. Terwijl er in die ongevormde materie nog steeds een doorlaatbaarheid is, althans een doorlaatbaarheid die de ziel is van haar ongevormde kracht.
Mari, ik hoop niet dat je me het kwalijk neemt, dat ik als een misplaatste ambtenaar van de burgelijke stand een ongedeeld huwelijk inzegen, maar ik denk namelijk dat jouw werk in samenhang te brengen is met een 17de eeuws denker, Jacob Böhme. Steeds vaker moest ik vanochtend denken aan relaties tussen het werk van Jacob Böhmes en wat ik bij jouw werk ervaar. Ik wilde het toch noemen, maar als je je er niet in kent....
Jacob Böhme is naar mijn idee de eigenlijke grondlegger van het Duitse Idealisme; dat wordt vaak niet genoemd. Bij Jacob Böhme vind je gedachten terug die eigenlijk de basis zijn geweest voor de hele verdere filosofie. Hij bracht, wellicht voor het eerst, een werkelijke ontwikkelingsgedachte naar buiten. En de filosofie van Hegel is niet te begrijpen zonder Jacob Böhme.
J. Böhme heeft die inzichten uit openbaringen ontvangen op zn 25ste jaar, visioenen over het ontstaan van de kosmos, maar hij heeft nog 10 jaar moeten wachten totdat hij weer een nieuwe openbaring kreeg, waardoor hij pas toen op inspiratieve wijze de betekenis van die geopenbaarde beelden in een begrijpelijke samenhang kon brengen, en toen pas zijn werken kon schrijven: "Aurora, Morgenrood in opgang", dat is eigenlijk zijn bekendste.
In dat denken vind je het idee beschreven dat er een oergrond is, de abyss, een oergrond die alles draagt en alle potentieel in zich heeft, die eigenlijk nog geen entiteit heeft gevormd, de dragende oergrond. Uit abyss komt voort de byss, de scheppende wil van de abyss, en die scheppende wil wil zichzelf tot uitdrukking brengen en het ongevormde tot vorm veranderen. Daar ligt de idee aan ten grondslag dat de oergrond volstrekt als de eerste oorzaak gezien kan worden, maar dat die eerste oorzaak niet tot zelfbewustzijn kan komen als die niet het spiegelbeeld is van de andere.
Ik zou zeggen dat als je een menselijke ontmoeting zou hebben, en je kan met de ander een spiegel vormen, dan moet uit de abyss die byss voortkomen: dat was de wil om zichzelf te leren kennen door een spiegel voor te brengen: de gepolijste spiegel. Daardoor creëert die scheppende wil, de sophia of de wijsheid, de wereld. En in die wereld, in de mens, kan de abyss pas tot zelfbewustzijn komen. Precies die gedachte die bij Hegel is te zien vangt aan bij Jacob Böhme.
Jacob Böhme zegt dan: Er komen zeven eigenschappen tot aanzijn in de kosmos, en die zeven eigenschappen bestaan hierin: de eerste eigenschap is die van aantrekking, dat is de wil, de scheppende wil. Als je een scheppende wil hebt dan moet je eigenlijk alles naar je toe trekken om die wil tot uitdrukking te brengen; je hebt alles nodig om de wil tot uitdrukking te brengen: substantie, idee; dat is de eigenschap van samentrekking: het zure principe.
Dan is er een tweede, dat is de bitterheid, en in die bitterheid is er juist geen aantrekking, maar deze tweede eigenschap moet alles differentiëren in de scheppende wil, omdat pas dan het ene tegenover het andere kan komen te staan. De idee van afstoting, waardoor individualisering binnen zich opkomt: het tweede principe van de scheppende kracht. Afstoting naast aantrekking.
Het derde principe wordt dan genoemd de rotatie; die houdt de twee principes bij elkaar, in rotatie. Het wordt een ellipsvorm als die krachten uit elkaar of in strijd raken met elkaar en een cirkel als ze in harmonie komen.
Dan is er een vierde principe, dat is de logos, het scheppende woord, die transformeert de duistere wil, die donkere oerwil, van de scheppende byss tot bewustzijn en laat het daar een transformatie doorgaan waardoor scheppende krachten van zijn tot bewustzijn komen.
En zo wordt dan de aantrekking door het woord getransformeerd tot liefde: de zoetheid.
De afstoting wordt getransformeerd door het woord tot intelligentie, of het zoute. Want in de intelligentie tref je het het ene van het andere te kunnen onderscheiden: tot de diepste lagen van een zinnig onderzoek.
En als laatste de sophia, de apotheose van dat geheel. Jacob Böhme zegt dat wij als mens ook die zeven principes in ons hebben. Maar dan is door de val van Lucifer dat ene principe, die wil om tot zelfbewustzijn te komen, zo sterk geworden dat egoïsme is ontstaan, en daardoor wordt de harmonie van de zevenheid verbroken. Dat is mogelijk door middel van het woord dat in jezelf zit om tot volmaaktheid te komen.
Ik noem eigenlijk die filosofie omdat ik een aantal van jouw werken daarmee samen vind hangen, bijvoorbeeld met de samentrekking die tot liefde wordt. Je hebt het werk gemaakt Pièce de Resistance: je ziet dat die samentrekkende krachten, die oerkrachten, haast een soort ovarium doen ontstaan waarmee de mensheid gecontinueerd kan worden: dat het eigenlijk zo overgaat in het principe van de liefde.
En bijvoorbeeld het werk Sleutelbeen: je ziet haast die polariteit, de polariteit die wordt omgevormd tot intelligentie, want hier staan die twee krachten tegenover elkaar. Want juist omdat het zo glad is, zo gepolijst, je kunt zeggen zo tot vorm is gekomen
, is uit die oerwaardering een mogelijkheid gekozen, die helemaal tot vorm is gebracht: in die ene vorm, waardoor juist in het uitgevormde de mogelijkheid ontstaat om erover na te denken. Terwijl in het ongevormde juist meer de wil werkt die als het ware zichzelf nog moet zoeken, om tot uitdrukking te komen. Ik vind het zelf een prachtig werk.
Dan heb je hier het werk Archè Gonè, die met dat licht, daar in die bedding van een al gecreëerde kosmos, een nieuwe kosmos doet ontstaan; want de bol in het midden is van ijzer, van een andere substantie als dat van het steen. Voor mij is het zo sterk het beeld dat Jacob Böhme: gebruikt: "In den beginne was het Licht, een verwijzing naar het scheppende woord.
Door het scheppende woord is er de mogelijkheid dat de krachten van de wil zich kunnen omvormen naar de nieuwe kosmos, naar de nieuwe transformatie. Terwijl het óók nog zichtbaar is dat het licht zo schijnt dat op de steen een halve maan verschijnt.
Voor mij is dit de maan in relatie tot het zonlicht. Naar mijn gevoel is het ook juíst dat de maan dusdanig weerspiegelt dat de intuïtie kan doordringen in de geest van de werkelijkheid.
En zo vond ik relaties met het werk van Jacob Böhme. Ik weet niet of je het goed vind, maar het kwam zo bij me op...